De uitzonderingstoestand: zijn we er al of zullen we er al zijn geweest?
Terwijl ik dit schrijf, weet ik niet of ik er het volgend moment nog zal zijn. Misschien ligt er wel een bom onder mijn huis. De kans dat zo’n bom er is, heb ik nooit berekend, maar die kan natuurlijk wel berekend worden. En als ik die kans heb berekend, kan ik bevreesd raken voor die bom (vooral voor het potentieel ontploffen ervan) en daar mijn gedrag naar inrichten – en mijn verzekering, of mijn spaarrekening. Hoe idioot klinkt dit?
Schanul dacht eerst: ‘Heel idioot’. Maar toen had het Laws of Fear: Beyond the Precautionary Principle nog niet gelezen van Cass. R. Sunstein (2005). Het is een rustig boek, soms een beetje braaf, soms niet gerakend tot de kern, soms treffend en soms onzinnig. Kijk maar in ‘A Concluding Note: Fear and Folly’. Citaat:
By its very nature, fear is selective … We might fear the risks of terrorism, but neglect the risks of smoking. Unfortunately, it is not possible to take strong precautions against all risks. Those who seem most fearful, and most determined to avoid danger, often increase risks through their very efforts to eliminate danger.
On these counts, nations are the same as ordinary people. When governments claim to be taking precautions, they might well be increasing risks rather then reducing them.
(Cass R. Sunstein, 2005:224)
Angst is inderdaad veelal onzinnig, onterecht, opgeklopt: het is in de meeste gevallen een soort van waan (‘een mens lijdt vaak het meest door het lijden dat hij vreest en dat nooit op komt dagen’, bedankt tante Sidonia). Soms is angst terecht, maar hebben mensen er niet zo veel aan, integendeel: het blokkeert hun handelen en laat ze precies het verkeerde doen (weghollen voor een agressieve hond is, bijvoorbeeld, heel begrijpelijk, maar ook dom). Een enkele keer is angst functioneel en leidt het tot profijtelijk, verstandig, of gewoon handig gedrag: iets vermijden, heel stil zitten, vluchten of vechten – en daardoor overleven.
Maar er staat toch ook wat onzin in het citaat. ‘Jammer genoeg is het niet mogelijk strenge voorzorgsmaatregelen te nemen tegen elk risico’. Jammer genoeg? Wat is leven anders dan een niet overzichtelijke reeks van onvoorzienbare omstandigheden? Je daar tegen wapenen is, in feite, agressie tegen leven. Dan is de vergelijking tussen overheden en gewone burgers ronduit onfortuinlijk, of onjuist. Dienovereenkomstig zijn de oplossingen die Sunstein aangeven het vooral níét: ‘sensible regulators’ die ‘cost-benefit analysis’ toepassen, en bovenal ‘libertarian paternalism’ (zoiets als vadertje staat die uitlegt waar we wel of niet bang voor hoeven zijn – zonder ons ergens toe te dwingen, natuurlijk). Schanul is helemaal voor verstandig gedrag en tegen massahysterie. Maar de idee dat de staat een aardige vader zou kunnen worden die ons, zonder ons te dwingen, brengt tot het verstandige gedrag is huiveringwekkend. Misschien heeft die aardige vader wel een pilletje om ons te helpen als we te bang worden om niks?
Ondertussen is natuurlijk duidelijk waar Sunstein zich zorgen om maakt, en met hem vele anderen. Er zijn inmiddels nogal wat vormen van beleid die worden ingezet op basis van het feit dat zulks is ‘uit voorzorg’. En een substantiële hoeveelheid daarvan is schadelijker, op lange of korte termijn (en niet alleen voor hart en bloedvaten), dan wat het beleid beoogt – of zegt te beogen. Een van de meest schadelijke politieke gevolgen van een beleid dat gestuurd wordt door gevaar vanuit de toekomst, is dat het een situatie van gevaar simuleert die leidt tot een actuele verandering in de aard van de rechtsstaat. Om het op zijn extreemst te zeggen: een buitengewoon gevaarlijke mogelijkheid in de toekomst kan leiden tot het installeren van de uitzonderingstoestand in het – tot op dat moment veilige – heden.
Reizend van Groningen naar Maastricht is het empirisch een gegeven dat (als de trein het normaal doet) een reiziger in de betreffende trein al die tijd het in de toekomst liggende doel Maastricht nadert. Het is een lange afstand (naar Nederlandse begrippen). Toch zal de conducteur pas omroepen ‘Dames en heren, we naderen Maastricht’ zodra de trein in de directe nabijheid van Maastricht is, of, sterker, zich op Maastrichts grondgebied bevindt. Kunnen we naar analogie zeggen dat ‘we’ ons in de uitzonderingstoestand bevinden? Dat ‘we’ haar naderen, al die tijd al, is evident. Maar zijn we er al? Laten we twee hypothetische situaties nemen.
Het is een poosje terug in de tijd. We reizen: bagage, gezelschap, iets van waarde in de tas. We komen bij een bos, voor een bos, dan in een bos, en ja hoor: een struikrover! Nu ja: een gezelschap van rovers. Voor degenen die tussen hen gaan leven blijkt: best aardige mensen, je moet ze leren kennen. Dat komt doordat het in dit geval aardige rovers zijn (geen Waffen-SS-ers) die ons, in dit specifieke geval, dan ook alleen maar beroven voor het goede doel: herverdeling. Onze Playboy wordt dus ingenomen, met ons geld en onze waardevolle spullen – allemaal om te worden uitgedeeld aan de armen. Wij vinden dit desalniettemin niet leuk en protesteren ook. De struikrovers lachen ons uit. We komen aan bij een plaats met een sherrif en doen ons beklag. Waarom hebben de krachten van de koning niets gedaan? Omdat ze niet in het bos durven komen, zegt de sherrif niet, maar leggen ons de locals uit. De sherrif zegt dat zijn mannen net ergens anders bezig waren, waar het ook heel gevaarlijk was. Wanneer we een iets meer ingevoerde treffen, legt die ons uit dat de koning verdient aan de struikrovers. Die dragen in het geniep inkomsten af aan de koning, die deze gelden gebruikt voor zijn illegale activiteiten. En als dat al niet het geval is, bewijzen de struikrovers het belang van het koningschap (ook niet weg als je eigenlijk een slappe zak bent).
Dit is alles lang geleden. Het is de situatie waarin de uitzonderingstoestand endemisch is, waardoor iedereen weet dat je op jezelf bent aangewezen omdat feitelijk het recht van de sterkste geldt.
Naar het heden nu. We reizen in een trein: van Den Helder naar Amsterdam – tijdens de spits. Iets voor het binnenrijden van het drukke Amsterdam Centraal roept een jeugdige, of oude, of dementerende, of claustrofobische verdwaalde: ‘Sta of ik schiet!’ Betreffende roeper heeft iets in zijn/haar hand dat vanuit een ooghoek lijkt op een potlood. De conducteur schiet desalniettemin in een stuip, die via de noodrem doorknalt naar de machinist, die het meldt aan een centrum, dat het doorgeeft aan een nationaal centrum: Joustra (als die zo heet, maar hij kan ook heten: Cheney, Tenet of Van Hulst). Die beslist meteen tot:
De uitzonderingstoestand!
Ik kan dus niet meer reizen waar ik wil, vragen wat ik wil, ik kan niet eens meer opstaan, een plas doen, of uitstappen. Als ik een vraag heb, krijg ik: ‘Veiligheid’ ‘Voorzorgsmaatregelen’. Als ik zeg: ‘U ziet toch zelf ook wel dat het een gek oud vrouwtjes is of een dronken corpsbal?’ krijg ik dat ik mijn mond moet houden. Kortom: Ik ben een subject geworden van mijn eigen Joustra. Stel dat ik ter plekke reclameer en protesteer! Dan word ik gevangen genomen. Onder een beroep op wet X kan ik zonder nadere specificatie lang worden vastgehouden. Dat overleef ik wel. Maar daarna ben ik nog lange tijd een persoon die gevolgd wordt door een of andere dienst. Wat die dienst van me registreert: Joost mag het weten!
En Joost is, etymologisch gezien, de duivel. Zijn we al in handen van de duivel, zo kunnen we de beginvraag herformuleren. Dat antwoord kan nog niet bevestigend luiden. Maar er zijn in het huidige krachtenspel wel erg weinig machten die ons kunnen terugbrengen van het ‘naderen van’. Het is ook hoogst ongebruikelijk wanneer een trein, gekomen zijnde van Groningen en Maastricht binnen rijdend, opeens stopt om terug te keren naar Groningen. En toch. Wat tot op heden te weinig verkend wordt, zijn de mogelijkheden om binnen het recht de uitroepers van de bijna endemisch geworden uitzonderingstoestand aan te klagen. Burgers, vooraleer we onderdanen worden: klaag ze aan.